Toen ik thuis kwam was de fles die ik had nog half gevuld met water. In de tweeenhalf uur fietsen had ik maar een kwart liter gedronken. Toen ik afstapte lustte ik dus wel wat. Ik draaide de schroefdop eraf en dronk gulzig. Zoals de mensen op de reclame dat doen, met volle teugen en alsof ze twee weken niks gedronken hebben.
Maar mijn gulzigheid werd mijn noodlot. Ik verslikte me. Tusen verslikken en stikken ziiten maar weinig letters verschil, en het zal ook ongeveer hetzelfde voelen. Al ben ik nog nooit gestikt.
Ik hoestte. En hoestte. Door de hele straat klonken echo’s van mijn gehoest. Het water vloog in een paar seconden naar buiten – via m’n mond en via allerlei neusholtes waarvan ik niet eens mee wist dat ik ze had. Hoewel – terwijl ik na stond te hijgen wist ik ineens weer waar dit me aan deed denken.
Het zwembad. Val of sprong van de kant in het diepe. Het moment van ongecontroleerd in het water glijden en met een paar slagen weer boven willen zijn. Proestend boven komen.
Geef een reactie