Dromen
’s Avonds stap ik uit bij de noordelijkste halte van het land
Het ruikt naar slijk en naar jou
Je wacht op mij en pakt mijn rugzak
en zegt dat onze taal nog lang niet uit is
Je blonde haar waait voor je gezicht
Achter ons ligt de hoeve waar ik al jaren
van droom. Dat de grond zwart verschroeid is
en ik de woorden niet meer kan terugvinden
Ik schrob de spinrag van de muren,
kook soep voor de oude families en weet nooit
welke taal ik zal spreken. Ik ben de stervende.
Je bent de zwerver in je eigen taal
Je stem spreekt in de nacht en ik val
Je bent de vrijer van de verre wouden.
En de droom ruikt immers naar het slijk van de aarde.
(Albertina Soepboer, 2000)
Geef een reactie