Tijdens het lunchuur wandel ik even naar buiten om een paar boterhammen te eten. Het is druk als ik gelijktijdig met een jongedame op een bankje ga ziteen. Snel daarna voegt zich er nog een derde man bij. Nadat we een jongen ervan weerhouden in de vogelpoep op het bankje te gaan zitten, ontspint zich een gesprek over hoe het komt dat het zo druk is. Elke stedenbouwkundige zou verrukt uitroepen ‘Bankjes! Mixen! Sociale cohesie!’.
Hoewel, gesprek is een groot woord. Na een paar eerste zinnen gaat haar telefoon. Ze neemt op en belt met Nien. De window of opportunity tot een praatje sluit zich weer, en al snel vertrekt de dame weer op haar fiets.
‘Ik val op te jonge vrouwen’, zegt de andere man terwijl hij een kerstomaatje eet. Het duurt even voordat ik de opmerking begrijp. Hij blijkt leraar op het HBO, dat hier vlakbij is. En die dame die hier net zat, deed haar opleiding aan het HBO. Hij is 31. Of ik me in beeld dat hij kalend is, weet ik niet, maar inderdaad, hij is geen twintig meer. Nee, in de klas heeft hij daar nooit last van. Dan zijn het toch gewoon zijn leerlingen. Maar komt hij ze elders tegen – in de stad – dan gaat het mis.
Achteraf vraag ik me vooral af wat hij wel zag en ik niet. Wat zorgde er voor dat ik een mooie vrouw zag en verder niet zoveel, en dat hij ‘voor haar viel’, zoals hij dat formuleerde?
Geef een reactie