Ochtend en vroeg. Ik kom aanfietsen en de wind waait voluit tegen mij aan. De wind is als een hond, die overenthousiast tegen je op komt springen. Net als honden zou je willen dat de wind aangelijnd was. Zonder halsband komt de wind ongenadig uit de polders blazen. De vlaggenmasten van de autodealer staan te klapperen in de wind. En als het echt hard waait dan hoor je zelfs de lantaarnpalen fluiten.
Langzaam ploeg ik er tegen in. Ik doe ook geen moeite om hard te rijden, want dat zou me toch alleen maar frustreren omdat het toch niet soepel gaat. Je moet geen onmogelijke prestaties van je zelf verwachten, daar wordt je alleen maar moe van.
Fris en opgeruimd bereik ik dus de rotonde, en begin aan de oversteek. Ik heb voorrang, maar of ik het ook krijg is maar de vraag, en dus communiceer ik mijn richting opzichtig met armen. Je bent een danser, als je zo over de rotonde beweegt. En niet onterecht. De eerste bestuurder die de rotonde verlaat ziet mij, en remt keurig. Maar de tweede bestuurder, die daarachter kleeft, moet vol in de remmen en zijn auto het gras in sturen om een botsing te voorkomen. De motor slaat af en hij staat stil. Op tijd.
Het leven van deze fietser is er nog. En het is zeker geen saai leven, op deze manier.
Geef een reactie