(Eerder)
Om zes uur gaat de wekker van de telefoon. Bereik heb ik in heel Griekenland niet, maar de wekkerfunctie doet het nog. Om half zeven verlaat ik het hotel. Thessaloniki heeft een stationshal, wat een hele prestatie is voor de Griekse Spoorwegen. Het is druk. Zelfs Utrecht Centraal biedt op zo’n tijdstip een rustiger aanblik. De nachttrein is kort geleden gearriveerd. Mensen proberen te slapen op bankjes. Zelf koop ik koffie – Nescafe, zoals overal in Griekenland – en neem plaats op een houten bankje. De pogingen tot slapen op de houten banken van de mensen om mij heen zijn tot gedoemd tot falen. Het is veel te luidruchtig in de hal, en bovendien komt de trein naar Istanbul al snel.
De trein naar Istanbul arriveert. Het instappen is een procede, vol van mensen met veel koffers en meer baggage. Bovendien zijn er vaste plaatsen. Schuifelend en sjorrend neemt een ieder zijn plaats, veelal om daar verder te slapen. Ik pak Paul Auster en vervolg de New York Trilogy. Later spreek ik met medereizigers, eveneens onderweg naar Istanbul. Buiten is het nog altijd Griekenland, hoewel het platter is dan gisteren. In Alexandroupolis, de laatste grote stad voor de grens, worden we uit de trein geladen en in een bus gezet. Het gerucht is dat de spoorweg kapot is. Omdat de omroeper alleen Grieks spreekt, weet geen van de internationale reizigers het zeker.
De bus rijdt enkel b-wegen, en moet daar nog een aantal keer vanaf om kleine stations te bereiken. Hier gaan de Europese Structuurfondsen dus naar toe, denk ik bij het aanzien van de dorpen. De verkeersborden vermelden dat Bulgarije niet ver weg is, maar daar gaan we niet naar toe. Overal langs de straat liggen witte bolletjes – vermoedelijk katoen. De weg gaat naar het einde, naar het einde van Europa.
Geef een reactie