Mijn telefoon raakte kwijt. In de trein, het ding gleed zomaar uit m’n broekzak. Dat was op zich vaker voorgekomen, maar destijds had ik het door. Dat ik de gewonte om mijn telefoon in mijn broekzak op te bergen niet afleerde, was natuurlijk stom. Ik tartte het noodlot, en dat noodlot greep zijn kans en mijn telefoon gleed uit mijn broekzak. Het noodlot moet men nu eenmaal niet te hard tarten, anders wordt het wakker en komt het uit het kleine hoekje, waar het samen met het ongeluk op je zit te wachten, om je het moeras van ellende in te slepen.
Op mijn overstapstation kletste ik met een man die net naar de dokter was geweest en mijn toekomstige woonplaats beoordeelde op de nabijheid van ziekenhuizen. Nadat hij in zijn boemel gestapt was en ik op de mijne wachtte, voelde mijn broekzak verdacht leeg aan. Ik doorzocht mijn tas, maar rook de geur van het noodlot al om mij heen. Ik gooide mijn laatste muntjes in een telefooncel – ze bestaat gelukkig nog – en belde naar mijn mobiel. Niks te horen, ook niet achter in mijn tas. Ik kreeg alleen mijn eigen voicemail maar aan de lijn.
Exit mijn hele telefoonboek, mijn hele telefonische bereikbaarheid. Het was opeens een stuk minder leuk, op een donker en tochtig perron.
(wordt vervolgd)
Geef een reactie