Toen Hylke in de zesde klas zat, nam haar vader haar mee naar Leeuwarden. ‘Hylke’, sprak hij, ‘als je straks gaat studeren, vind ik dat je een nieuwe bril nodig hebt. Een nieuw montuur voor een nieuw periode in je leven’. Haar vader was een beslist man. Zij liet zich verleiden tot de aanschaf van een bril met rood montuur, op dat moment erg in de mode, volgens de opticien.
Ze zou de bril in Friesland niet veel meer dragen. Ja, als ze eens een middag moest leren voor haar eindexamen, dan zette ze het ding op. Maar niet op de fiets, waarmee ze dagelijks 12 kilometer naar school fietste. Niet als ze was met Ruben, de jongen die haar had beloofd om samen een huisje te kopen, als hij genoeg verdiend had bij de loodgieter waar hij werkte. De bril droeg ze niet als ze met haar oma bezig was om appeltaart te maken voor de komende verjaardag van een van de neefjes. Het was wel onhandig dat ze niet zo goed zag, maar ach, oma zag toch ook niet zo goed meer? De taart werd er niet minder om. De bril was iets voor de toekomst.
Het werd zomer en Hylke zette haar vrijer de wacht aan. Dat was zielig voor die jongen, maar het kon maar beter nu gebeuren. Hylke was een beslist mens, net als haar vader. Ze had met haar zus gezien hoeveel moeilijkheden dat op kon leveren, als je zo’n jongen alleen op het dorp achterliet.
(wordt vervolgd)
Geef een reactie