Bij Spaanse Polder rijd ik de ringweg op. Voor me rijdt een vrachtwagen uit het Oostblok die tergend langzaam aan vaart wint. Ik voeg in en bezie de noordelijke ring. Denk aan het artikel dat ik pas las, waarin deze snelweg werd beschreven als aan het einde van de mogelijkheden tot uitbreiding. Links de spoorbaan, rechts de bebouwing als wand van de stad, een ritme van bruggen en viaducten. De vluchtstrook was al opgeheven. Een knooppunt met betonnen pilaren die al vele jaren staan, vier lagen over elkaar. Langzaam wringt de weg zich door de stad.
Deze omschrijving zet ik overigens pas later in elkaar. Want ik ben nog geen kilometer onderweg als een bloedneus uitbreekt. Eerder had ik een pakje zakdoeken liggen, maar dat blijkt plots verdwenen te zijn. Daar zit ik dan, in mijn goede kleren, die bij voorkeur niet vies worden. Kan ik misschien ergens stoppen? Maar die ringweg, waar moet ik heen!? Ik kan een afslag pakken, maar dan kom ik midden in de stad, waar ik ook zal moeten zoeken naar een parkeerplek.
Tien kilometer verderop vind ik een benzinestation, waar het keurslijf van de ring niet langer knelt. Ze verkopen er zelfs papieren zakdoekjes. Het zijn maar ondingen, die claustrofobische ringwegen.
(En airco’s en luchtverversingssystemen natuurlijk ook. Geef mij maar buitenlucht.)
Geef een reactie