Ergens in de stad slaat een kerkklok drie maal. Duco loopt over het plein. Met grote stappen en telkens op het horloge kijkend gaat hij verder. Hij is al tien minuten te laat, en het is nog zeker zeven minuten lopen. Zijn fiets is gestolen, en nu moet hij lopen. Zijn tempo lijkt meer op snelwandelen, en daardoor voelt hij zijn kuiten verzuren. Hij moet snel weer eens gaan trainen.
Wat is nu het verstandigste? Door de stad, waar het druk is, of er net om heen lopen? Hij besluit er doorheen te lopen. Het is tenslotte pas donderdag, zo druk zal het niet zijn. Een paar straten verder is het toch wel druk. Dat winkelend publiek komt tegenwoordig dus al op donderdag om hier te slenteren, en vooral in zijn weg te lopen. Behendig slingert hij tussen de mensen door. In volle concentratie, elk gaatje tussen de rijen benuttend snelt hij door de winkelstraat. Uit een winkel komt een oudere vrouw, en hij botst er bijna tegenop. Hij staat op het verkeerde been om direct naar links te stappen, en dus moet hij even stilstaan. Liefst zou hij ze allemaal uitschelden, al die suffe konijnen die hier zijn weg staan te versperren. Natuurlijk doet hij het niet, maar het komt nu wel heel slecht uit dat zijn fiets is gestolen.
Om tien voor drie zou hij namelijk aanwezig zijn bij zijn bank. Duco is ondernemer, en heeft een lening nodig. Normaal zou hij met de auto zijn gegaan naar de bank, maar zijn compagnon had de auto vandaag nodig. Toen hij vanmiddag op weg wilde gaan bleek zijn fiets gestolen te zijn. Nu loopt hij in zijn nette kleren – hij moet tenslotte naar de bank – door die stad te racen. Zonder telefoonnummer van de bank, ook dat nog.
Gelukkig komt er zelfs aan de drukste winkelstraat een eind. Aan de overkant van het verkeersplein ziet hij het bankgebouw staan. Tien minuten te laat, terwijl hij net een goede indruk wilde maken.Driftig drukt hij vier keer op het knopje voor het voetgangerslicht. Die fiets.
Die fiets die daar aan de overkant rijdt heeft net zo?n rood plaatje achterop als de zijne had. En er zit ook nog dezelfde voorlamp op. Dat kan geen twijfel zijn, dat is zijn fiets, die wordt bereden door een slungelige jongeman. Vlug kijkt hij en sprint hij naar de overkant. Hij kan net op tijd bij de fiets zijn om hem tegen te houden, schat hij in. Gefocust rent hij door, zijn tas met zich mee slingerend, het eerste voetgangerseiland op. Hij is er bijna als hij getoeter hoort en hij een enorme tik tegen zijn benen voelt.
(wordt vervolgd)
Geef een reactie