Letters kan ik schrijven, hoewel in een beperkt handschrift, zelfs wat Cyrillisch en Grieks. Zinnen kan ik bouwen, soms vol wormvormige tussenwerpsels, ware gedrochten uit een mistige schimmenrijk, maar uiteindelijk blijven het letters.
De jongen tegenover me in de trein kan iets dat ik niet kan. Hij hoort dingen in zijn hoofd en probeert ze uit met zijn handen. Hij zet rondjes en streepjes op een papier. Even drummen met zijn handen, een ritme, de glimp van een gedachte vastleggen. De stokjes blijven in de tas zitten – en hij zet het op schrift. Hij schrijft een taal die ik niet spreek. Ja, een taal die kan horen, verstaan, maar spreken kan ik niet.
Geef een reactie