Het afgelopen jaar kom ik regelmatig bij het pontje. Een landelijke route is nu eenmaal leuker.
Net op tijd kom ik aan. Iets gas erbij om snel door de laatste bochten te geraken. Op tijd rollen we de pont op. Handrem aan, motor uit, raampje open. De zon schijnt. Ik grijp mijn portemonnee en haal er een muntstuk van twee euro uit.
De boot zet zich in beweging en weldra komt de kapitein van zijn trapje af. Hoewel je veel buiten bent, lijkt het me niet zo’n spannend beroep. ‘Mag ik een bonnetje’, vraag ik, zoals ik dat al maanden doe. Wat een spelletje is geworden van wederzijds
klieren. Ik vraag stelselmatig om bonnetje, al zijn de kosten niet erg hoog. Hij laat me telkens vragen en geeft desgewenst een beduimeld geel bonnetje.
Of die bonnetjes leesbaar zijn is mijn probleem, en op mijn beurt leg ik het probleem bij de administratie.
Deze keer is hij me zat en krijg ik een handvol bonnetjes, zodat ik nu voor de komende maanden voldoende bonnetjes in de auto heb liggen.
Geef een reactie