Omdat ik eind 2012 verhuis, besloot ik dat ik maar eens moest kijken of ik iets weg kon gooien. Die werkbriefjes van mijn vakantiebaantjes van tien jaar terug had ik toch niet meer nodig. Dus ging de beerput open.
In mijn kast staat het equivalent van zo’n 30 ordners papier verzameld, redelijk geordend. Elk jaar koop ik er een of twee bij waar ik dan weer nieuw papier opberg. Ordners, tijdschriftcassettes, schoenendozen, opbergboxen, ik heb ze allemaal. En als het niet meer in de kast past, dan past het nog wel op de kast. Gestaag groeide zo de stapel. En ergens knaagde wel het besef dat die stapel niet door kon blijven groeien.
Twee weken terug was er het moment dat ik klaarzat voor de grote stap. Met plastic tassen voor het oud papier en de eerste tijdschriftcassette. Met alles wat door m’n handen gaat valt op hoeveel veranderd is in tien jaar, of misschien: hoeveel ik veranderd ben. En bij elk stukje papier de twijfel: zal ik dit nu wel wegdoen? Wat gooi ik weg, als ik dit weggooi?
Voor alles is een rationeel argument: ik lees het nooit meer, het is verouderd, niet meer relevant, voor de hand liggend, en anders ook wel op internet op te zoeken. En toch.
Blijkbaar zijn die papieren deel van mij. Ik ben de teksten die ik gelezen heb. Ik ben de teksten die ik geschreven heb. Als ik mijn kuubs papier aan de straat zet, gooi ik mijn identiteit weg.
Dat is een nogal confronterende conclusie als je wel van plan bent om die hoeveelheid papier in ieder geval met 50% te reduceren.
Bliep.
Nu is het dus twee weken later en ben ik vandaag tot nog een andere conclusie gekomen. Maar daarover binnenkort meer. Kan u ondertussen wat reageren of nagelbijtend deze cliffhanger trotseren.
Geef een reactie