Aan de stadspoort staan wij elke ochtend met velen, te wachten tot de poortwachter ons inlaat. De poortwachter is streng en laat slechts sporadisch zijn ophaalbrug op. Het licht op rood, het licht op groen. Ik oefen nog eens op het woordelijk meezingen met de Bright Eyes. En mijn blik raakt de achteruitkijkspiegel en ik, haper, and there’s a word I can’t remember / and a feeling I can not escape. Kolenzwarte ogen die een blik naar nergens in het bijzonder kijken, in kleine autootje met gedateerde stoelbekleding.
Kolenzwarte ogen, dat is geen originele metafoor en klinkt bovendien als een anglicisme, maar is niet alles al eens gezegd? Het doet er niet toe.
Het stoplicht blijft op rood staan en ik besef me ineens dat een achteruitkijkspiegel vooral één kant op werkt: achteruit. Je voorganger zie je nauwelijks. Het doet er niet toe.
Een moment verstrikt in mooie zwarte ogen van een jonge vrouw in een klein fordje. Tot de poortwachter de stad openmaakt, en ieder zijn weegs gaat.
Geef een reactie